‘Het mag hier en daar best een beetje sleazy worden’

De aanpak van hittestress, wateroverlast en verlies aan biodiversiteit vereist een veel groenere openbare ruimte. Dat verlangt echter een totaal andere manier van ontwerp en beheer, met veel meer ruimte voor eigen invulling van buurtbewoners, stelt Wouter Veldhuis. De Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving geeft hierover een inhoudelijke sessie tijdens het flexibele programma van NCBOR 2023. Daarin wil hij tevens laten zien wat rechtvaardigheid te maken heeft met ontwerp en beheer.

Binnen het College van Rijksadviseurs is Veldhuis als stedenbouwkundige vooral betrokken bij de thema’s verstedelijking, mobiliteit en economie. Hij vormt het college samen met Rijksadviseur Jannemarie de Jonge (landschapsarchitect) en Rijksbouwmeester Francesco Veenstra (architect). Veldhuis: ‘Als college zorgen we binnen de Rijksoverheid voor de frisse blik, die vrij van beleid adviseert op ruimtelijke vraagstukken. We kijken en denken mee, maar hebben onze handen vrij om te adviseren. Dat doen we zowel gevraagd als ongevraagd.’

Zo is het college betrokken bij de woningbouwopgave en energietransitie, maar ook als kwaliteitsbewaker bij rijksprojecten. Veldhuis volgt bijvoorbeeld alle ontwikkelingen rondom de Afsluitdijk. ‘Maar we agenderen ook vraagstukken waarvan we denken dat die onvoldoende in beeld zijn. Zo proberen we ook het zogeheten toekomstdenken weer op gang te krijgen. De opeenstapeling van grote transitie-opgaven heeft onze samenleving gegijzeld. Wij denken dat het mogelijk is om de verandering in beweging te krijgen door ver vooruit te durven denken en dan terug te redeneren wat we nu moeten doen.’

Grenzeloos Verbinden

Veldhuis levert graag een bijdrage aan het NCBOR vanwege het belang van de openbare ruimte. Het congresthema ‘Grenzeloos Verbinden’ sluit bovendien nauw aan op zijn visie. Want Veldhuis pleit voor een meer cyclisch beheer, waarbij beleidsmakers rechtstreeks van beheerders horen wat er leeft in de buurt en waar bewoners behoefte aan hebben.

Die aandacht is niet voor niets. Bij veel opgaven die het College van Rijksadviseurs agendeert, blijkt de openbare ruimte de sleutel tot de oplossing. ‘Te lang is de openbare ruimte het sluitstuk geweest in ontwikkelingen. Het was de ruimte die overbleef na alle planvorming. Het is zaak om dat om te draaien. Zowel bij gebiedsontwikkeling, als bij de fase van exploitatie en beheer moeten we beginnen bij die openbare ruimte en vooral ook bij de mensen die daar wonen en gebruik van maken.’

Vegen, schoonmaken, schoffelen

Dat vraagt om heel veel maatwerk, zegt Veldhuis. En dat betekent een ommezwaai. Want of het nu gaat om vegen, schoonmaken of schoffelen; in het beheer draait momenteel alles om het behalen van het vastgestelde beheerniveau, uitgedrukt in een cijfer of letter. Daarin lijkt het belang van het beheer zelfs zwaarder te wegen dan het gebruik, merkt Veldhuis. ‘Beheerders en managers kunnen dankzij New Public Management-methodieken heel objectief kwaliteit van beheer meten. Maar daarmee ga je voorbij aan het belang van openbare ruimte voor specifieke groepen. Die kunnen door het gebruik ervan betekenis geven aan hun leven en deelnemen aan de samenleving. Het is niet de ruimte van ontwerpers en beheerders, het is de ruimte van de stad.’

Er is bovendien sprake van ongelijkheid, constateert Veldhuis. ‘We leven in een neoliberale tijd waarbij we veronderstellen dat iedereen binnen de openbare ruimte gelijke kansen krijgt, door een gelijke set aan regels. Maar niet iedereen heeft het talent om die spelregels goed te hanteren. Dat zagen we in de afgelopen jaren ook bij experimenten met buurtbudgetten. Vooral geëmancipeerde, hoogopgeleide buurtbewoners wisten hoe ze tot buurtinitiatieven konden komen. Terwijl een paar straten verderop, met een meer kwetsbare groep bewoners, er weinig tot niets gebeurde. Sterker nog: dat is de buurt waar de beheerder hard optreedt als er opeens een bloempot op de stoep staat. Want ja, die was niet van het buurtbudget…

Onrechtvaardige samenleving

Wie de spelregels onvoldoende kent, mist de boot en dat leidt tot een onrechtvaardige samenleving,  zegt Veldhuis. ‘We kunnen deze mensen alleen gelijke kansen geven als we kiezen voor een ongelijke behandeling. Dat vereist aandacht voor het individu en dus maatwerk. En dat betekent een compleet andere benadering van beheer. Een paradigma shift, wat mij betreft.’

Uniformiteit en standaarden blijven wel belangrijk bij het beheer, zegt Veldhuis. ‘Maar daarnaast moeten beheerders veel meer signalen gaan opvangen en leren improviseren. Anders gezegd: de beheerder van de openbare ruimte moet iemand zijn die het vertrouwen krijgt vanuit de organisatie om te kunnen handelen naar de behoefte die er op bepaalde plekken is. En dat staat bijna haaks op hoe we het nu geregeld hebben.’

Want het beheer wordt nu om de zoveel jaar aanbesteed, schoonmakers en veegploegen werken in verschillende poules en worden in alle delen van de stad ingezet. Veldhuis: ‘Daardoor ontstaat een totale ontkoppeling tussen de persoonlijke motivatie van een beheerder, de binding met de buurt, de signalerende werking, maar ook het kunnen leveren van maatwerk. Het vraagt dus om beheerders die voeling krijgen met een wijk. Die belangrijke signalen en informatie naar boven halen waar beleidsmakers iets mee kunnen.’

Veldhuis maakt een vergelijking met ‘vroeger’ toen vanuit gemeenten meer met vaste beheerders werd gewerkt in een gebied. ‘Dan zag je een man met een veegwagentje door de straat rijden die als het ware de opzichter van de wijk was. Die kende de mensen, kende de situaties en kon iets regelen en betekenen. Enigszins vergelijkbaar met de beheerders bij woningcorporaties; die komen achter de voordeur om de CV-ketel te controleren maar merken ook wat er speelt in gezinnen en in de buurt.’

Stukje plantsoen inzaaien

De verandering in beheer begint al bij het ontwerp. Veldhuis: ‘Stedenbouwkundige ontwerpers zijn getraind om openbare ruimtes te maken die eenvoudig te beheren zijn. Daarmee drukken we het belang van de bewoners weg tot achter de voordeur. Terwijl we moeten vragen hoe zij die ruimte willen benutten. Wie als buurtbewoner nu een stukje plantsoen inzaait om meer bloemen te krijgen in de wijk, loopt het risico dat de schoffelploeg alles weer omver woelt. Het gesprek met elkaar ontbreekt, terwijl er samen zoveel mogelijk is.’

Ontwerpen vanuit de behoefte van bewoners kan bovendien een ontwerp opleveren dat veel beter te beheren is. ‘Wij moeten alleen als ontwerpers het auteursrecht durven los te laten en bijvoorbeeld leren accepteren dat er ook mensen zijn die van tuinkabouters houden op hun stoepje. En dat dat ook oke is. Terwijl wij opgeleid zijn om tuinkabouters als kitsch te bestempelen.’

Je moet het proces omkeren, zegt Veldhuis. Beginnen bij de voordeur van een bewoner. ‘Hoe manifesteert die zich in het publiek domein? Hoe manifesteren die bewoners zich samen in de openbare ruimte? Wat betekent dat voor de ruimte bij die woningen? En wat houden we dan over voor parkeren en andere verkeerskundige claims?’

Intensief beheerniveau

Dat laatste sluit ook aan op de vergroeningsopgave, weet Veldhuis. Vanwege klimaatadaptatie, biodiversiteit en hittestress liggen er veel plannen voor extra groen. ‘Maar die brengen een intensief beheerniveau met zich mee dat gemeenten nooit waar kunnen maken. Dus we komen er niet onderuit om dat groen in beheer uit te geven aan wijkbewoners die er zin in hebben om daar iets mee te doen. Let op: met heldere kaders. Dus niet betegelen en ook geen kunstgras, bijvoorbeeld. Maar verder moeten we het loslaten of het een groentetuin, siertuin of slordig prikkelbosje wordt. Het mag hier en daar best een beetje sleazy worden. Want zodra je er iets over te zeggen wilt hebben, moet je het ook allemaal gaan beheren, en dat lukt dus niet meer.’

Nu gaan we op basis van New Public Management nog uit van wantrouwen, zegt Veldhuis. ‘Maar wat gebeurt er als je zegt: Je mag dit stuk zelf gaan invullen, je krijgt dat vertrouwen. Dan geef je ook ruimte om dat vertrouwen te laten groeien. Dan kan het ook gebeuren. Ik denk dat wij als ontwerpers een grote fout maken en hebben gemaakt door die ruimte niet aan te bieden.’